Rondom mij hangt de geur van vreemde kruiden
Vol weemoed denk ik weer aan hoe het was:
De wereld scheen vol lichtere geluiden
En een soldaat sliep op zijn overjas
De wereld scheen vol lichtere geluiden
De zon glom op mijn helm en mijn kuras
We trokken zingend naar het verre zuiden
Met dreunende en eensgezinde pas
We trokken zingend naar het verre zuiden
Ik peins nu, rillend in het natte gras:
‘De wereld scheen vol lichtere geluiden
En een soldaat sliep op zijn overjas’
Een kogel fluit, ik druk mij in de grond
Wie reist ziet veel, maar het is niet gezond
(‘De wereld scheen vol lichtere geluiden
En een soldaat sliep op zijn overjas’ uit:
De laatste brief, Bertus Aafjes)