De Nimmermerel


Mistroostig valt de avond
en sip verschijnt de maan;
ze moet nog veertien nachten
maar vindt er niks meer aan.

Een ijverige dichter
doolt peinzend door het park.
Soms struikelt hij over een schaduw,
soms trapt hij in een hark.

Soms staat hij stil en luistert
en proeft de atmosfeer…
Dan klinkt in ’t schemerduister
een droef gekwinkeleer.

Wie zingt daar in die pijnboom,
onwerelds mooi en triest?
De dichter pakt zijn zakdoek,
hij hikt, hij snikt, hij niest.

Wat ruist daar langs de takken,
wat druipt er in zijn nek?
Bijziend kijkt hij naar boven,
ziet slechts een vage vlek.

‘O maan! Jij doet me denken
aan mijn vriendin Aleid:
dat grillige, dat fletse,
die ongenaakbaarheid.

Ik stuurde haar sonnetten,
zij reageerde stug.
Zal ooit haar hart ontdooien,
zie ik haar ooit terug?’

Iets dwarrelt naar beneden,
het is een zwarte veer.
Iets ritselt in de boomtop
en fluistert: ‘Nimmermeer.’

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Zwemles

zwemles
WikiMediaCommons
 
Mijn kleinzoon in het binnenbad
Staat klaar, gaat bijna springen
Nog even veilig op de kant
De laatste angst verdringen
 
Hij draait zijn hoofd, 'Kijk opa kijk
Hoe goed ik al kan zwemmen'
Daarna het zweven en de duik
Die me tot vreugde stemmen
 
Plots sta ik zelf weer in de rij
Tussen de natte lijven
Gehuld in kurk en autoband
Bleef ik nog steeds niet drijven
 
We werden strak gedirigeerd
Door dikke juf van Dalen
Die me met grote nadruk dwong
De overkant te halen
 
Haar schreeuw weerkaatste in het bad
M'n longen maakten water
Ik hield mijn hoofd verwoed omhoog
En dacht alleen: 'Ik haat'er!'
 
Maar hij geniet van elke slag
Probeert zelfs borstcrawl even
Voor ons was heel die zwemles slechts
Een zaak van overleven