Een witte veer waait op de wind,
Een zwarte veer drijft in de sloot.
Waar is de Dooievaar naartoe?
Waar zou hij zijn gebleven?
We vroegen het een Hagenaar.
Die zei: ‘Hè, is ie weg? Wat raar.’
We vroegen ’t een Egyptenaar.
Die zei: ‘Ik zag hem vorig jaar.’
We vroegen het een steunpilaar.
Die zei: ‘Het nest voelt minder zwaar.’
We vroegen het een makelaar.
Die zei: ‘Piekfijn en instapklaar.’
We vroegen het een weduwnaar.
Die zei: ‘Hij is nu vast bij haar.’
We vroegen het een moordenaar.
Die zei: ‘Zijn botjes liggen daar.’
We vroegen het een lepelaar.
Die zei: ‘Hij smaakte nergens naar.’
We vroegen het een leugenaar.
Die zei: ‘Daar is geen woord van waar.’
Soms zien we ergens even
een schaduw overzweven.
Waar is de Dooievaar naartoe?
Waar zou hij zijn gebleven?
We vroegen het een vogelaar.
Die zei: ‘Hou nou je snavel maar.’
Een zwarte veer drijft in de sloot.
Waar is de Dooievaar naartoe?
Waar zou hij zijn gebleven?
We vroegen het een Hagenaar.
Die zei: ‘Hè, is ie weg? Wat raar.’
We vroegen ’t een Egyptenaar.
Die zei: ‘Ik zag hem vorig jaar.’
We vroegen het een steunpilaar.
Die zei: ‘Het nest voelt minder zwaar.’
We vroegen het een makelaar.
Die zei: ‘Piekfijn en instapklaar.’
We vroegen het een weduwnaar.
Die zei: ‘Hij is nu vast bij haar.’
We vroegen het een moordenaar.
Die zei: ‘Zijn botjes liggen daar.’
We vroegen het een lepelaar.
Die zei: ‘Hij smaakte nergens naar.’
We vroegen het een leugenaar.
Die zei: ‘Daar is geen woord van waar.’
Soms zien we ergens even
een schaduw overzweven.
Waar is de Dooievaar naartoe?
Waar zou hij zijn gebleven?
We vroegen het een vogelaar.
Die zei: ‘Hou nou je snavel maar.’