TE DROMMEL, kloeg de dominee, vannacht kon ik niet slapen!
Mij kwelden honderd muggen met demonisch luid gezoem.
De torenklok sloeg drie, sloeg vier – en ik, ik telde schapen.
Ik woelde en ik woelde en ik dacht aan J.C. Bloem…

Insomnia! De hele lange nacht bleef ik aan ’t tobben
over die ene regel, van Der Doodsklaroenen Stoot.
Ik kreeg opeens zo’n trek in een kroketje van Van Dobben.
Of twee kroketjes. Maar er was alleen maar suikerbrood.

O! antwoordden de dames Groen. En die Parijse wafels?
We vroegen ons al af waar die gebleven konden zijn…
Als wij niet kunnen slapen, repeteren we de tafels
van dertien en van zeventien, vanwege onze lijn.

We worden altijd zo nerveus van ’t tikken van de wekker;
daar zetten we dan meestal onze theemuts overheen.
Maar ja, dan hoor je hem weer níet. Dan slaap je ook niet lekker.
De Leegte! sprak de dominee. Luguber fenomeen!

Zeg, zei het schaap Veronica en keek in de beschuitbus,
dit ziet er óók luguber uit. En waaro is de zjem?
’t Is algemeen bekend dat ik geen krekkers en geen fruit lust!
verkondigde de dominee met overslaande stem.

Zo? zei de ene dame Groen. En vast ook geen sardines?
De andere dame Groen zei: En geen glaasje o de vie?
Ahum, zei ’t schaap Veronica. Die Belgische pralines,
die zijn ook op. En gisteren toen waren er nog drie.

De dominee werd langzaamaan zo rood als een pioen.
Eh… zei hij toen. Zal ík dan straks de boodschappen maar doen?

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Bont

Mijn oude oma Anna droeg een vosje
Zijn kopje aan de zijkant van haar nek
Het slingerde met spitse open bek
Onder haar bolle wangen met dat blosje
 
De bontmantel, chinchilla, nerts, konijn
Was volgens roddelpraat een middenklasser
Ik ruik terwijl ik schrijf het Kölnisch Wasser
Waarmee zij ruim besprenkeld placht te zijn
 
Mijn neus begroef ik in het zachte haar
De vossenbek voorzichtig in mijn handen
Mijn vingertoppen langs die scherpe tanden
Gelukkig nog een veilig soort gevaar
 
En 's zomers ging het duo in de kast
Waarna ik zelf de flitspuit mocht hanteren
Om elke mot alvast te liquideren
Maar oma hield hem ook een beetje vast
 
De tijd verstreek vervolgens veel te snel
En toen ik lief en lusten ging ontdekken
Ontstonden op de mantel kale plekken
Net als op oma's hoofd, dat witte vel
 
Maar leven kent nu eenmaal geen sur-place
En ik ben in dit vers ook afgedreven
Want wat ik ProRail mee zou willen geven:
Er gaan wel twaalf dassen in zo'n jas!