Ach, waren alle mensen wijs,
Met een kunstminnend hart,
Dan won K. Bruning elke prijs
En had de dood getart.

Het mensdom was er niet aan toe.
Zij won die prijzen niet
En K., het zinloos wachten moe,
Verkwijnde van verdriet.

Wij staan beteuterd rond haar zerk.
Wij leerden onze les.
Nu prijzen wij in koor het werk
Van deze dichteres.

Zodra K.B. dat hoorde, rees
Zij sierlijk uit de grond.
Zij droeg, hetgeen op voorzorg wees,
Een jurk die haar goed stond.

‘Ik draag u voor’, zo kweelde zij,
‘Mijn levensloop op rijm’.
Het dichtersvolk, niet gans drankvrij,
Viel als een blok in zwijm.

K. Bruning was als foetus steeds
Gevat en welbespraakt.
Menig sonnet heeft zij alreeds
Als zuigeling gemaakt.

Zo rijmt K. Bruning almaar voort
En menig wandelaar
Die hare woorden heeft gehoord
Wordt haar bewonderaar.

’t Gevederd volk zit aan zijn tak
Gekluisterd en hoort toe.
Ja, menig vogelhartje brak
Van vogelpa of –moe.

WORDT VERVOLGD

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Boekenweekthema



Hoezo ongemakken

 

Ze kunnen zomaar in je leven komen

En na bepaalde tijd gewoon weer gaan.

Ze laten de rivier van ons bestaan

Bij vreugde en verdriet wat harder stromen.

 

Je mag met hen altijd gezellig bomen

En kunt bij tegenwind van hen op aan.

Je weet : wordt jou door iemand wat misdaan

Dan zal voor jou het worden opgenomen.

 

Ze zijn je baas niet noch je concurrent.

Ze geven geen kritiek en geen bevelen

Maar wel een schouderklop of compliment.

 

Je hoeft met hen geen huis of bed te delen.

Ze nemen jou gewoon zoals je bent

En zullen jou niet zoenen of gaan strelen.