U werpt op poëzie een voze smet
Door haar slechts voor uw zelfzucht aan te wenden
Als schaamlap voor de onbeschofte bende
Die u op deze zetel heeft gezet
Om u een air van zwierigheid te geven
Maar uit uw mond klinkt schittering verlept
Gedeclameerd alsof u kolen schept
De strofes angstig in het nauw gedreven
U mag hier provoceren, jennen, kijven
U kent uw foute grap, misbruikt citaat
En door wiens mond u met de Kamer praat
Maar van de dichtkunst dient u af te blijven