Het winternummer van KortVerhaal (voorheen De Tweede Ronde) is uit, met een keur aan verhalen van schrijvers uit binnen- en buitenland. Het is een Dierennummer en je vindt dan ook een verhaal van Hugo Brandt Corstius die zich inleeft in een gier (en iedereen die hem wel eens met wapperende regenjas van de fiets heeft zien springen begrijpt dat dit moeiteloos ging), een verhaal over hondse liefde van Arnon Grunberg met een slot dat tot nadenken stemt en een zoals altijd uit voetnoten en vele weetjes samengestelde verhandeling van Atte Jongstra over de vergelijking van het communicatievermogen van paard en hond (even een weetje voor Atte: hij 'vertaalt' een stukje uit het Duits dat zo begint: "Mevrouw Professor Doctor is een vrouwentimmer met lastige vragen". Het is hem blijkbaar niet bekend dat 'vrouwentimmer' in het Nederlands wel degelijk voorkomt: Vondel gebruikte het al  in de betekenis van 'harem' en hij zal voor 'Frauenzimmer' iets anders moeten bedenken).

Het winternummer is in de voortzetting van de de Tweede Ronde-traditie rijk gevuld met light verse en het doet ons genoegen dat dit practisch allemaal Vrijeversmedewerkers zijn.
Niet alleen werk van de redactieleden Peter Knipmeijer en Jaap van den Born, maar ook Frits Criens, Judy Elfferich (uiteraard met een Schaap Veronica), Drs. P, Peter Nieuwint en Patty Scholten schitteren door aanwezigheid. Daarnaast is het verheugend dat ook Simon Knepper weer van zich laat horen.
Een blij bezit voor de lange winteravonden.

 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

De man met de 17 complexen

complex
Flickr.com
 
Er was een man met 17 complexen,
en elke avond telde hij ze na.
Want hij wou weten: hekseniet of hekse?
Als hij ze dan weer had dan zei hij: ja!
 
Maar oppunavund warentur maar zestien.
Zun vrouw zei ‘Kijkus in je andere broek’.
Maar hij sprak heel beslist ‘Nou geen gekles, Fiien,
ik benniegek, me zeventien is zoek!’
 
Hij dacht gekweld: waar kannut zijn gebleven,
het is de doodsteek voor mun kummensens,
zonder dat zeventiende kank niet leven,
ik bennikswaard, ik ben geen halluf mens.
 
Zij eega sprak al spoedig van zijn eksje,
maar hij zocht voort, in kolenkast en bad,
want ’t was maar niet zo’n doodgewoon complexje,
het was het allermooiste dattie had.
 
Ach, dacht de man, het is een penitentie.
Wat kannik doen? Ik voel me zo onthand.
Wel, dacht de man, ik plaats een advertentie,
ik plaats een advertentie in de krant.
 
Beloning
 
Verloren maand. Gaand van hier tot ginder,
om elluf uur, op voorb. lijn 4,
gebr. complex, slechts wein. waard voor vinder,
maar voor verl. veel, want souv.
 
Reeds daags daarna is het teruggekomen,
keurig gevouwen, onder envelop.
Kijk, schreef de dame die het had gevonden,
hier is het, hoor, knap nou maar gauw weer op.
 
U moest die man zien, niet weer wrang of nukkig,
maar fris en monter en van zessen klaar,
hoogst onbekommerd en volmaakt gelukkig.
Hij had ze alle 17 weer bijmekaar!
 
Wanneer dit lied u een moraal mag leren:
complexen zijn veel kostbaarder dan goud,
en lang niet altijd helpt u adverteren.
Als u ze hebt, zorg dan dat u ze houdt.
 
 
Vandaag, ter herinnnering, een gedicht  van:
Han G. Hoekstra 04-09-1906 - 15-04-1988
Uit: Verzamelde gedichten, Querido 1972