


Met dank aan Han Marinus, die de optredens van Maarten en Niels vastlegde, en aan het personeellid van eetcafé NielZ, dat een foto maakte van (vlnr) René Turk, Niels Blomberg, Maarten van Petersen en Bart Adjudant
Opgekropte woede
Wat haat ik jou, Rick van de KwikFit garage
Al ben jij mijn baas en al loop ik hier stage
Je zit maar te zieken, je blijft mij maar dissen
Er woedt in mij woede, die krop ik maar op
Liefst gooi ik een een tang of een krik naar je kop
Maar zo'n tang is te licht en die krik zou je missen
Als het mocht wierp ik liever een loodzware boor
Of een motorblok recht op je neus of je oor
Om die duivelse grijns van je smoelwerk te wissen
Maar niet uiteraard voordat jij nog bij leven
Mijn stageverslag eerst een 10 hebt gegeven
Wat haat ik jou, Rick van de KwikFit garage
Al ben jij mijn baas en al loop ik hier stage
Je zit maar te zieken, je blijft mij maar dissen
Er woedt in mij woede, die krop ik maar op
Liefst gooi ik een een tang of een krik naar je kop
Maar zo'n tang is te licht en die krik zou je missen
Als het mocht wierp ik liever een loodzware boor
Of een motorblok recht op je neus of je oor
Om die duivelse grijns van je smoelwerk te wissen
Maar niet uiteraard voordat jij nog bij leven
Mijn stageverslag eerst een 10 hebt gegeven
Met dit gedicht werd Maarten van Petersen negende
Kantoor
Ik werk hier al zo’n vijfendertig jaren.
De oude Jansen was nog directeur.
Ik kwam als hulpje van meneer van Baren.
We hadden een kantoor met dichte deur
om zo in alle rust de klus te klaren.
De koffiedames brachten bakkies pleur.
De oude Jansen was al bijna tachtig,
maar altijd nog onmisbaar, zo vond hij.
Dat maakte de familie zenuwachtig,
want voor de klanten was hij geen partij.
Al waren de protesten nog zo krachtig,
hij bleef, totdat zijn vrouw zei: “ ’t Is voorbij!”
De jonge Jansen wilde muren slechten.
De hokjesgeest, daar ging hij iets aan doen.
De kamertjes waaraan wij allen hechtten
zijn omgebouwd tot een kantoorplantsoen.
Ik kwam achter een dadelpalm terecht en
meneer van Baren ging met vroegpensioen.
De koffiedames zijn nu apparaten:
elk kopje wordt met veel lawaai gewrocht
en dus gaat iedereen nog harder praten.
Men heeft het over warmte, kou en tocht.
Ik dagdroom van ’t kantoortje waar we zaten
en denk: ik zou je missen als het mocht.
Maar ’t is niet erg, dat ik niet goed kan werken:
bedrijfscohesie staat er op het spel
en wie zou die nou niet willen versterken?
Ik als kantoorplantsoenbewoner wel!
Vooral omdat geen mens het op kan merken
dat ik wat zit te soezen bij Excel.
Ik werk hier al zo’n vijfendertig jaren.
De oude Jansen was nog directeur.
Ik kwam als hulpje van meneer van Baren.
We hadden een kantoor met dichte deur
om zo in alle rust de klus te klaren.
De koffiedames brachten bakkies pleur.
De oude Jansen was al bijna tachtig,
maar altijd nog onmisbaar, zo vond hij.
Dat maakte de familie zenuwachtig,
want voor de klanten was hij geen partij.
Al waren de protesten nog zo krachtig,
hij bleef, totdat zijn vrouw zei: “ ’t Is voorbij!”
De jonge Jansen wilde muren slechten.
De hokjesgeest, daar ging hij iets aan doen.
De kamertjes waaraan wij allen hechtten
zijn omgebouwd tot een kantoorplantsoen.
Ik kwam achter een dadelpalm terecht en
meneer van Baren ging met vroegpensioen.
De koffiedames zijn nu apparaten:
elk kopje wordt met veel lawaai gewrocht
en dus gaat iedereen nog harder praten.
Men heeft het over warmte, kou en tocht.
Ik dagdroom van ’t kantoortje waar we zaten
en denk: ik zou je missen als het mocht.
Maar ’t is niet erg, dat ik niet goed kan werken:
bedrijfscohesie staat er op het spel
en wie zou die nou niet willen versterken?
Ik als kantoorplantsoenbewoner wel!
Vooral omdat geen mens het op kan merken
dat ik wat zit te soezen bij Excel.
Met dit gedicht werd Niels Blomberg vijfde