Light verse, wat is dat eigenlijk? 1
Enkele jaren geleden bracht De Tweede Ronde een themanummer uit, gewijd aan de Wellust, een van de zeven hoofdzonden.In de rubriek light verse verscheen het volgende gedicht van mijn hand:
Wellust
‘Verdomme Truus: “Clubsandwich van appel, gepekelde kalfstong, Cesinaham, gerookte runder-entrecôte en calvadosjus; tartaar van Ierse zalm met zoetzure gember, wasabi, gepaneerde gamba’s en mayonaise van piment d’Espelette; ossobuco met in zoute roomboter gewelde, krokant gebakken zwezerik, roomrisotto, pomodori en jus van eekhoorntjesbrood; warme kaasbereiding van Brebille Papillon op crostini van bruinbrood met jam van tomaat, pijnboompitten en ahornsiroop; kwartel met langoustine op gepofte paprika; knapperig gebakken steenschol met cantharel, geschaafde truffel en San-Danieleham; gebraden herterug met rode biet, tarte tatin van vijg en puree van Cévenne-ui; heilbotfilet met een korstje van krab en prei; een bedje van in argonolie en zoete mintthee gewelde spinazie waarop een lichtgerookte moot forel rust”:
Is er nou echt niets bij dat Jantje wél lust?’
Laten we dit gedicht eens op vorm en inhoud bekijken.
Inhoud:
Daarover kunnen we kort zijn; weinigen zullen denken dat dit serieus bedoeld is, dus laten we het maar humoristisch noemen.
Vorm:
Een simpel tweeregelig versje. Het rijmt netjes, dat wel, kunst in twee regels, maar verder?
De eerste regel is veel te lang en van een fatsoenlijk metrum is geen sprake, het rammelt aan alle kanten, terwijl de tweede regel opeens wel metrisch is. Er is geen sprake van een ballade, rondeel of wat voor versvorm ook en van een technisch hoogstandje kun je ook niet spreken. Het had maar een haartje gescheeld (twee rijmwoorden) of het was een vrij vers geweest!
Hoe komt de redactie erbij dit onder light verse te plaatsen? Dat zijn toch die jongens en meisjes van het rijm en perfect kloppend metrum? Met hun eigen politie?
Is dit gedicht light verse? Blijkbaar. En waarom dan wel? Wat is dat eigenlijk, light verse?
In dit stuk wil ik zoek gaan naar de betekenis en oorsprong van die veelgebruikte en tot gekissebis leidende term en in een uitputtend betoog tot de bron doordringen, zo die er is.
Tot de jaren tachtig van de vorige eeuw was de term light verse in Nederland onbekend.
Veel van wat nu als zodanig wordt gepubliceerd verscheen toen onder de noemer ‘nonsenspoëzie’. In de befaamde verzamelbundel Het gevleugelde hobbelpaard (Het Spectrum 1961), noemt Cees Buddingh’ de nonsenspoëzie een apart literair genre, maar spreekt van ‘nonsens, humor, satire, speelse en dartele gedichten’, waardoor al de vraag rijst: als nonsens en satire apart vermeld worden, hoe kun je dan satire onder nonsens laten vallen?
Ook een andere verzamelbundel uit die tijd noemt zich Nederlandse nonsens op rijm, maar spreekt op de flaptekst meteen van ‘een keuze uit meer dan honderd jaar poëtische parodie en fantasie: nauwelijks nonsens te noemen dus.
In zijn inleiding heeft de samensteller D. de Lange het over ‘(…) en daarin humor, galgehumor, anecdote, parodie, sarcasme, en tenslotte (sic) ook nog aan de ware, onversneden, orthodoxe nonsens een plaatsje toe te wijzen’.
Er kon dus veel beter gesproken worden van humoristische poëzie in de meest brede zin van het woord, maar op deze simpele gedachte kwam blijkbaar niemand.
In elk geval spreekt niemand nu meer van nonsenspoëzie, maar wordt alles wat rijmt light verse genoemd. Hoe is die omslag tot stand gekomen? En wat valt er nu eigenlijk onder die term?
De in de genoemde bundels opgenomen dichters kwamen vaak uit de negentiende en begin twintigste eeuw, toen de humoristische poëzie opkwam onder Angelsaksische en Duitse (Heine) invloeden en waren vormvast. Simpel omdat dichters toen vormvast waren.
Na het opkomen van de vijftigers was dat niet meer zo vanzelfsprekend en toen (vooral onder invloed van Drs. P) in de jaren zeventig van de vorige eeuw een opleving onder humoristische dichters en liedjesschrijvers optrad, die zich met name stortten op taalvirtuositeit en versvormen, vormden die een belangrijke nieuwe stroming die opviel door die gehechtheid aan de versvorm.
Drs. P bedacht voor hen de term ‘plezierdichten’, omdat het plezier in het nauwkeurig omgaan en het spelen met de taal en het hanteren van oude en nieuwe strakke versvormen bij hen voorop stond.
Ook de term light verse werd voor hen ingevoerd om hen te onderscheiden van de andere humoristische dichters, want daarnaast waren ook nog de makers van het echte nonsensvers populair, zoals Cees Buddingh’ (‘Ik ben de blauwbilgorgel’), Marten Toonder (’t Was grol en gloei en slomig broei’) en Daan Zonderland, die sterk schatplichtig waren aan Lewis Caroll. En de reeds actieve liedjes- en tekstschrijvers als Annie M.G. Schmidt. Dit is maar een greep.
En zelfs onder de makers van het vrije vers werden, zij het spaarzaam, mensen gevonden met gevoel voor humor, die dit uitdrukten in wat zij gedichten noemden.
Ik noem weer Cees Budddingh’ met zijn sandwichsspreaddekseltje. Of de sonnetten, bestaande uit nietrijmende regels van één woord van Jules Deelder en Lucebert. En Jasper Grootveld met zijn blad Rabarber.
In 1982 verscheen van de hand van Vic van de Reijt een bundel, die een belangrijke opsteker betekende voor de vaderlandse humoristische poëzie en die tevens een duidelijk omslagpunt markeerde in de benaming van die poëzie: Ik wou dat ik twee hondjes was, Nederlandse nonsens- en plezierdichters van de 20e eeuw.
In de titel wordt hier nog nonsenspoëzie als verzamelnaam gebruikt en de nieuwe stroming geïntroduceerd met een duidelijk onderscheid.
In zijn inleiding definieert hij die twee als volgt:
“Een plezierdichter (hij noemt ook de term Light Verse als nieuwe rubriek in De Tweede Ronde) kneedt zijn verzen binnen een strakke vorm, liefst zó onderhoudend dat de vorm niet meer opvalt. Literaire pretenties heeft hij niet.
Zijn enige doel is om binnen een strak keurslijf zichzelf en de lezer te vermaken.”
“Neemt de plezierdichter tenminste nog de vervorm serieus, de nonsensdichter neemt een loopje met de poëzie, met de taal, het rijm, de werkelijkheid, maar vooral zichzelf en zijn collega’s. Hij streeft in de allereerste plaats absurde of kolderachtige-humoristische effecten na, al is het niet onmogelijk dat hij diep in zijn hart ernstige bedoelingen heeft.”
Maar ook hij worstelt met die nonsensicale verzamelnaam ‘nonsenspoëzie’ en moet daarna uitleggen dat hij onder die naam "kolder, galgehumor, leugenverhalen, ironie, sarcasme, parodieën en grafschriften” verstaat.
Onder de nonsenspoëten rangschikt hij o.a. Vroman, Charivarius, Annie M.G. Schmidt, Kees Stip en Daan Zonderland.
Sta hier even in gedachten bij stil en peins over definities.
De tijd stond inmiddels niet stil en ging zijn trage gang. Maatschappelijk toestanden veranderden.
De groep lightversedichters met haar oude en nieuwe versvormen werd langzaam dominant binnen het gedrukte- en podiumcircuit. Over nonsenspoëzie werd steeds minder gesproken.
Ook de term plezierdichten raakte in de vergetelheid; Engelse termen raakten in en ons volk werd dikker, dus werd het toverwoord light, dus werd het light verse.
Langzaam ging iedereen bij iets rijmends aan light verse denken.
Er stond inmiddels een nieuwe generatie op die zich rijmend over straat repte en daarin duidelijk een plezier in het spelen met taal tentoonspreidde en de woordspeling niet uit de weg ging. Hoe dan ook, de variatie in het aanbod van humoristische poëzie was niet gering, maar de term nonsenspoëzie was duidelijk niet adequaat en was dat ook nooit geweest.
Stelling:
De term ‘nonsenspoëzie’ was de verzamelnaam van een aantal subgenres, waarvan het er zelf één was, en light verse is de Engelse verzamelnaam van diezelfde subgenres en hier tevens de naam van een subgenre, dat volgens zijn definitie alleenaanspraak maakt op de term. Dat dit tot verwarring leidt is duidelijk.
Light verse,wat is dat eigenlijk? 2
In 1998 verscheen Schrijven van gedichten en verhalen (Teleac/NOT, Hilversum 1998) van Cees van der Pluijm, waarin de veranderde toestand duidelijk wordt.
Hierin is geen sprake meer van nonsenspoëzie als apart literair genre, maar is die functie volledig overgenomen door het light verse, dat hier uitsluitend valt onder de vormvaste poëzie. ‘Vormvaste poëzie onderwerpt zich aan poëtische conventies als rijm en metrum. Zij maakt gebruik van vaste vormen als het sonnet en ballade- en rondeelvarianten’.
Daarmee worden verschillende groepen afgesneden die ik eerder noemde, zoals het vrije vers. En de nonsenspoëzie.
Nonsenspoëzie, de voormalige naamgever, wordt helemaal naar de marge verbannen en valt nu onder vrije poëzie: “nonsenspoëzie verwijst doorgaans naar helemaal niets meer (…) nonsenspoëzie kan brabbeltaal zijn of uit dierengeluiden bestaan of fantastische poëzie zijn, in die zin dat het gedicht louter uit gefantaseerde elementen bestaat”.
Dichters, die bij Van de Reijt nog onder nonsenspoëzie vallen, als Kees Stip en Leo Vroman, horen nu bij de nieuwe verzamelnaam met de strengere voorschriften van het light verse.
Van der Pluijm brengt wel de nuance aan dat de subgenres van de vormvaste poëzie niet streng te scheiden zijn: “sommige serieuze dichters zijn niet wars van humor; veel light verse heeft ook een serieuze of melancholieke ondertoon. (…) Jean Pierre Rawie schrijft zeer ernstige poëzie met de toegankelijkheid en de lichte toon van light verse”.
Jawel, maar dat deed J.C. Bloem ook en die omschrijft niemand zo.
Omdat er toen nog geen vijftigers waren om dat onderscheid te maken. Want in die tussentijd was er ook een waterscheiding opgetreden tussen zeg maar de vijftigerkliek en de vormvaste dichters, inclusief de vormvaste lightversedichters en je hoorde bij het ene of het andere kamp.
En zoals de vijftigerkliek alles wat rijmde light verse ging noemen lijfde het light verse, doordat het steeds meer een overkoepelende term werd uit onvrede met dat ‘nonsens’, dichters in uit een tijd dat het hele light verse volgens de genoemde definities nog niet bestond.
Onlangs schreef ik een Ballade Royal waarin ik woedend tekeerging, niks ondertoon, tegen het CDA en de PVV die ik met de NSB vergeleek. De lezer telt de jamben, merkt dat die nauwkeurig kloppen en dat ook aan het rijmschema netjes de hand is gehouden en mompelt: ‘Aha; typisch light verse’. Maar wie het naast de Ballade van den katholiek van Anton van Duinkerken legt (waarin die tegen de NSB tekeergaat en zich er nog op kon beroemen als katholiek hier fel tegen te zijn, wat een tijden waren dat!) ziet dat daar precies hetzelfde geldt. En niemand noemt dat light verse.
Er zijn dan ook dichters (Jan Boerstoel om maar iemand te noemen) die het hele onderscheid tussen light verse en vormvaste poëzie niet erkennen en kunstmatig vinden. Dat lijkt me in deze definitie ook te verdedigen.
Het probleem is dat er wéér op twee gedachten werd gehinkt. De term ‘light verse’ werd nu als overkoepelende term gebruikt voor het aparte genre dat eerst als nonsenspoëzie werd betiteld, maar in de definities nog steeds omschreven als louter van toepassing op de plezierdichters, met strenge voorschriften, alsof alles daarbuiten afgekeurd werd.
En ook Drs. P, de nestor van het plezierdicht, ziet dat ruimer.
Hij pleit wel sterk voor het nauwkeurig hanteren van de regels, met uitstekende argumenten, maar dit geldt voor hem voor een groep mensen die dezelfde liefde voor de taal en versvormen bezit en elkaar vindt in die zelfopgelegde regels en het delen van het plezier in hun vakmanschap. De plezierdichters. Maar wie de regels ruimer hanteert en eigenzinnig vasthoudt aan een lossere interpretatie, wordt niet door hem opgejaagd door ingehuurde bekkensnijders, mits natuurlijk andere kwaliteiten het werk toch de moeite waard maken door taalkundige inventiviteit.
Ik noem Jan Kal, die in zijn sonnetten een griezelig zorgeloze houding tegenover klemtonen en rijm aan de dag legt, maar niettemin door de doctorandus lovend wordt toegesproken om zijn inventieve rijmschema’s. Of de dierensonnetten van Patty Scholten, die eigenzinnig het door hem verfoeide oogrijm hanteert en enjambeert dat het een lust is; daar is hij het niet mee eens en wil zich daar knorrig over uitlaten, maar hij herkent wel het persoonlijke handschrift van haar gedichten en het buitengewoon creatieve taalgebruik, juicht daarover en waardeert haar werk zeer.
Ook Kees Stip wordt door hem als virtuoos bejubeld, hoewel die in zijn serieuze sonnetten dingen doet die hij Achterberg niet vergeeft:
‘Met kantwerkparasollen boven kwieke
gestaltetjes zo frêle en zo fijn
als feeën of als elfenmeisjes zijn:
mijn oudtantes Geertruida en Monique’
In 1982 zouden ze bij de nonsenspoëzie zijn ingedeeld. Nu kun je over bepaalde dichters twisten of ze bij light verse ingedeeld moeten worden, al naar gelang je de term als overkoepelend of niet beschouwd. Net zo dubbelzinnig als de term nonsenspoëzie.
Maar hoe dan ook gaat het over definities, niet over dogma’s. Het is ook opvallend hoe de term light verse zo snel vaste voet gekregen heeft. Tóch omdat een Engelse term lekker bekt en een soort onaantastbaar aureool verschaft? En is dat niet vreemd voor een groep die zich zo met de Nederlandse taal bezighoudt; je zou verwachten dat ze een gruwel voor zo’n Fremdkörper zouden hebben.
De dubbele betekenis die de term light verse kreeg is ook merkbaar in de Light scheurkalenders die de laatste tien jaar verschenen: uit de keuze van de samenstellers rijst een veel ruimere opvatting over het begrip op dan uit de genoemde definities.
In 2007 verscheen bij uitgeverij Mouria de bundel Zo klinkt dus weggesmeten geld, met ‘de
geestigste gedichten’ uit De Tweede Ronde, het blad dat al sinds 1980 een rubriek Light Verse heeft, voornamelijk de genoemde plezierdichters uit de stal van Drs. P.
Uit het voorwoord van Meindert Burger en Jos Versteegen klinkt iets door van het onbehagen over die term, de samenstellers vermijden hem en gebruiken de veel algemener klinkende woorden ‘humorpoëzie’,‘humorpoëten’, ‘humoristische dichters’ en zowaar duikt de term ‘plezierdichters’ een keer op. Maar de definitie die zij geven van het algemeen klinkende ‘humorpoëzie’ ligt dicht bij die van Vic van de Reijt over de toen nog nieuwe stroming plezierdichters:
“Humorpoëzie veronderstelt in de eerste plaats vakmanschap bij de dichter. Wie zich zet tot het maken van een geestig gedicht, houdt van stevig timmerwerk. De dichter zal zijn uiterste best doen om kraakheldere regels te schrijven (…). Daarvoor zet hij de taal naar zijn hand, bedenkt hij soms verrassende rijmen en voelt hij zich als een vis in het water in beproefde of zelf geïntroduceerde versvormen, zoals het sonnet en het ollekebolleke. Zijn doel is altijd: de taal verkennen en de lezer vermaken.”
Waar zijn de nonsenspoëten van vroeger gebleven die hier niet onder vallen, ondanks die algemene term humorpoëzie?
De dichters die de taal niet verkennen, maar die simpele rechttoerechtaanversjes, niks balladen, met een kloppend metrum schrijven en een eenvoudig rijmschema hanteren? De Jules Deelders? De vrijeverzen-humoristen? En what about hiphop?
De groep humoristische dichters die onder de definitie van Van de Reijt, Burger, Versteegen en Van der Pluijm vallen, vormen de dominante stroming binnen de Nederlandse humoristische poëzie van vandaag. Weinigen beseffen wat een rijkdom dat is.
In de ons omringende landen wordt nergens met zoveel enthousiasme aandacht besteed aan het vakkundig en ambachtelijk hanteren van de verskunst in gevarieerde versvormen.
Duitsland hobbelt ver achteraan met zijn Klappervers, Frankrijk heeft de Oulipo, oké, maar zelfs de Angelsaksische wereld, waar de term vandaan komt laat het lelijk afweten,.
Door het grotere taalgebied lijkt het nog wat, maar het valt vies tegen.
Wie Engelstalige websites bezoekt, gewijd aan light verse, struikelt voornamelijk over korte, simpele, grappig bedoelde versjes, maar komt weinig geworstel met versvormen tegen, al zijn er een paar sites van bezielde individualisten en groepjes en die vormen dan ook ware schatkamers.
Wat verstáán ze trouwens in Engeland en Amerika onder light verse? Komt de hier gebruikte definitie zoals die voor plezierdichters wordt gebruikt, wel overeen met de oorspronkelijke Engelse betekenis? Of heb ik gelijk met mijn stelling dat het een overkoepelend begrip is en ook daar helemaal niet exclusief gebruikt wordt voor een groep die zich met strakke oude en nieuwe versvormen bezighoudt?
Laten we dat maar eens onderzoeken en de literatuur er op naslaan, dat zal vast duidelijkheid verschaffen in deze queeste naar het ware light verse.
Light verse, wat is dat eigenlijk 3
.
We beginnen met American wits, an anthology of light verse (American poets project, The library of America, 2003), de meest recente bloemlezing, samengesteld door John Hollander, een van degenen die de higgledy-piggledy geïntroduceerd hebben en daarom ook onder vaderlandse lightversedichters een autoriteit.
Daarin schrijft John Hollander dat light verse zowel grappig en licht amuserend kan zijn, maar wel degelijk een serieuze toon kan hebben. Daarnaast vertonen de meesten een onverhulde trots op hun vakmanschap: een bekend geluid!
Light verse biedt ook, zegt hij, een mooie gelegenheid dit vakmanschap ten toon te spreiden en het doel is mede de oplettende lezer te laten delen in het plezier dat de maker had bij het vervaardigen. Dit zal de meeste van onze lightversedichters instemmend doen knikken, maar let op dat ‘kan’ en ‘de meeste’.
Hij besluit zijn inleiding met:
‘Tenslotte; al deze schrijvers hadden een welgemeend plezier in wat ze aan het doen waren. Zij schepten niet enkel vreugde in wat zij te zeggen hadden, maar ook in de precieze manier waarop zij het zeiden. Onder al die speelsheid ligt een zucht naar iets hogers en een zekere hoeveelheid satirische verontwaardiging, meer beschaafd dan woest: maar wat werkelijk betekenis verleent is het beoefenen van vakmanschap en het unieke plezier dat zowel dichter als lezer kunnen ontlenen aan dat vakmanschap”.
We kunnen niet anders dan hier instemmend bij knikken (Afgezien van dat ‘beschaafd’; waarom zou een lightversedichter niet woest kunnen zijn? Dat heeft meer te maken met het feit dat je zoveel netjes opgevoede onderwijzers onder hen vindt) en we slaan dan ook de bundel verwachtingsvol open.
Dat valt niet tegen, maar wie verwacht een feest van oude en nieuwe versvormen tegen te komen komt bedrogen uit. Die Engelse lightversedichters blijken zich niets aan te trekken van het vormvaste voorschrift “zij maakt gebruik van vaste vormen als het sonnet, ballade- en rondeelvarianten”.
Ze zijn er wel, en uitstekende, maar ver in de minderheid. Het merendeel bestaat uit (veel te) lange doorwoekerende regels of korte simpele versjes met een pun en het betoonde vakmanschap bestaat over het algemeen enkel uit netjes kloppende metrische regels met een simpel rijmschema. En ook dat dikwijls niet. Nogmaals: wij zijn verwend.
Het wordt nu tijd voor een korte pauze, dit is een poëziesite tenslotte, en om de schrik er even goed in te krijgen en rillingen over ruggen te jagen citeer ik maar eens een prachtgedicht van Kenneth Fearing (1902-1961) uit deze Anthology in zijn geheel:
Cultural Notes
Professor Burke’s symphony “Colorado Vistas”
In four movements,
I Mountains
II Canyons
III Dusk
IV Dawn
Was played recently by the Philharmonic.
Snap-shots of the localities described in music were
passed around.
The audience checked for accuracy.
All O.K.
After the performance Maurice Epstein, twenty-nine,
tuberculosis,
Stoker on the S.S. Tarboy,
Rose to his feet and shouted:
“He’s crazy! Them artists are all crazy,
I can prove it by Max Nordau,
They poison the minds of young girls.”
Otto Svoboda, 500 Avenue A, butcher, Pole, husband,
philosopher,
Argued in rebuttal: “Shut your trap, you!
The question is, does the symphony fit in with Karl
Marx?”
At the Friday evening meeting of the Browning Writing
League
Mrs. Whittamore Ralston-Beckett, traveller, lecturer,
novelist, critic, poet, playwright, editor, mother,
idealist,
Fascinated her audience in a brief talk, whimsical and
caustic
Appealing to the younger generation to take a brighter,
happier, more sunny and less morbid
View of life’s unchanging fundamentals.
Mrs. Ralston-Beckett quoted Sir Horace Bennet. “O
Beauty,” she said,
“Take your fingers off my throat, take your elbow out of
my eye,
Take your sorrow off my sorrow,
Take your hat, take your gloves, take your feet down off
the table,
Take your beauty off my beauty, and go.”
After the performance Maurice Epstein, twenty-nine,
tuberculosis,
Stoker on the S.S. Tarboy,
Kicked to his feet and screamed:
“She’s crazy! Them artists are all crazy!
I can prove it by Max Nordau
They poison the minds of young girls.”
Otto Svoboda, butcher, Pole, husband, philosopher,
Spoke in reply: “Shut your trap, you!
The question is, what about Karl Marx?”
Ik wacht even tot de kreten van afschuw achter in de zaal uitgestorven zijn; inderdaad, dit is vrij vers, opgenomen in een verzamelbundel met light verse en niet het enige.
In zijn inleiding geeft Hollander geen definitie van light verse, hij veronderstelt dit als bekend, maar wat hij er, zoals aangehaald, over beweert zegt toch wel iets, evenals de keuze die hij maakt.
Die bestaat voor een groot deel uit werk uit de jaren twintig van de vorige eeuw, want het hoogtepunt van het light verse ligt voor hem tussen de wereldoorlogen.
Dat is merkwaardig, want ik behandel hem zo uitgebreid omdat hij volgens zijn opvattingen in zijn inleiding het dichtst in de buurt komt van wat hier als light verse wordt gedefinieerd, terwijl die groep dichters zich helemaal niet met ingewikkelde versvormen bezig hield.
Van de Reijt had de hele bubs bij de nonsenspoëten gezet.
De vraag is ook; is wat hij zegt de algemene consensus of zijn persoonlijke opvatting?
Light verse, wat is dat eigenlijk? 4
Laten we maar eens zien wat W.H. Auden te zeggen heeft (The Oxford Book of Light Verse, Oxford University Press 1938). Bij hem betekent ‘light’ ‘gemakkelijk’ en is het kenmerkend voor de periode vóór Milton en Shakespeare toen gedichten makkelijk te begrijpen waren.
Terzakedoend waren ze ook niet. Juist. Daar kunnen we het mee doen.
Kingsley Amis dan maar (The New Oxford Book of English Light Verse, Oxford University Press 1979). Welnee, wat een onzin, zegt die; bij hem begint light verse in de zeventiende eeuw (in de periode dat het volgens Auden wegkwijnde) als reactie op de onder Franse invloeden overdreven grandeur in de poëzie en betekent light het tegenovergestelde van ‘zwaar’ of ‘verheven’. Kijk eens aan. Dat schiet niet op wat duidelijke definitie betreft.
Russel (The Norton Book of Light Verse, W.W. Norton & Company 1986) Baker dan?
Volgens hem heeft light verse ‘geen introductie nodig’ en hij weigert dan ook een definitie te geven, daarbij het totale verschil van opvatting citerend tussen de bovengenoemde twee.
Dat is al heel vreemd. Hij definieert zijn werk vervolgens als een amusementspark voor lezers die vermaak zoeken . Hij weigert dan wel een definitie te geven maar wil nog wel kwijt dat light verse dol is op duistere boodschappen en zich toch wel erg nadrukkelijk bezighoudt met kindermoord.
Gelukkig is daar ook nog William Harmon (The Oxford Book of American Light Verse, Oxford University Press 1979) die uiteraard weer een andere mening is toegedaan en een vergelijking maakt tussen light verse en de komedie en alle elementen van de taalkundige en maatschappelijke functie van de laatste terugvindt in het light verse.
Hier is ook een opmerkelijke overeenkomst met de definitie zoals door Cees van der Pluijm geformuleerd: die scheidt nadrukkelijk de nonsenspoëzie van het light verse en ook Harmon zegt dat in de komedie geen plaats was voor clowns en gekken en weigert dan ook vormen als de Little Willie in zijn bloemlezing, van harte opgenomen door de anderen, die trouwens weer andere weigeren die niet aan hún definitie voldoen en elkaar om hun foute keuze verketteren.
(Little Willie komen we nog tegen in onze Reis rond de wereld in 80 versvormen, maar hier heb je er vast een als voorbeeld, dan snap je de afkeer van Harmon wellicht:
“Mother! Father! Hurry, hurry!
Something mammoth, fat and furry
Just jumped out of a banana!
It’s making off with Adrianna!”
“Hmmm,” says Mother, “is it handsome?
Did it not demand a ransom?”
Father frowns. “I must insist
We cross fruit off our shopping list.”)
En als klap op de vuurpijl: op de onvolprezen website www.textetc.com van John C. Holcombe vinden we, bij de Workshops onder ‘Analyzing the light verse poem’, samengevat het volgende: “Light verse bestaat uit vele vormen, inhoudende:
1 het maatschappelijke gedicht, dat puntig commentaar levert
2 het humoristische gedicht, (dat ook een duistere ondertoon kan hebben)
3 het nonsensgedicht
4 de limerick
5 de exotische vormen (rondelen, balladen e.d.)
6 serieuze poëzie: ‘De vorm kan ook serieus gebruikt worden zoals Sylvia Plath deed in
‘Lady Lazarus’ waar de schijnbare nonchalance het thema aanscherpt.
Ash, ash -
You poke and stir,
Flesh, bone, there is nothing there –
A cake of soap,
A wedding ring,
A gold filling.
Herr God. Herr Lucifer
Beware
Beware.
Out of the ash
I rise with my red hair
And I eat men like air’”
Bent u daar nog? En inhoudelijk? Bij Amis vinden we voornamelijk rammelend rijm en haperend metrum en bij bijna allemaal, Hollander uitgezonderd, treffen we voornamelijk dichters, geboren of gestorven vóór 1900. En ook voor Hollander (zijn jongste dichter is geboren in 1932) ligt de bloeitijd rond 1920.
John Updike merkte in 1980 op dat sinds de moord op Kennedy de markt voor komische poëzie langzaam was opgedroogd.
En Robert L. Bates klaagde in een artikel uit 2007 bitter over het niveau van de hedendaagse lightversedichters: “Rijk rijm, gewoon doen! Makkelijk zat! Maak lol! De hele zaak doet me denken aan de meubelproductie in een zaak waar het gereedschap bot is, het hout splijt, verbindingen niet sluiten en netjes polijsten te veel werk is (…) Toevallig is er een tijd geweest eerder in deze eeuw – zeg maar van 1920 tot 1960 - toen veel dichters poëzie schreven dat, zoals een criticus het omschreef, “onberispelijk van vorm, geleerde geestigheid en goede smaak” was”.
Van de lightversedichters die aan de definitie van plezierdichter voldoen is voornamelijk bij Hollander werk opgenomen en daartussen zit degelijk werk van hoge kwaliteit, denk maar aan de higgledy-piggledy-uitvinders.
Maar voor het reusachtige Engelse taalgebied is het maar een schamel groepje dat het levert:
Peter DeVries, Anthony Hecht, John Hollander, Felicia Lamport, George Starbuck en John Updike: net meer dan een handvol binnen de lightversedichters van Amerika. Nogmaals: wij zijn verwend.
Het lijkt me helder: wie denkt met een Engelse term een duidelijke definitie in huis gehaald te hebben komt zeer bedrogen uit.
In Parnassus (14/2 1988) verscheen dan ook een essay van de hand van Richard Moore waarin hij dit allemaal met verbazing bekeek, hoewel hij in de opvatting over de vergelijking met de komedie wel iets zag, al wees hij de politiefunctie af, die de clowns de deur wees: “Als light verse simpel comic verse betekent, dan mogen we verwachten dat het ook de complexiteit, diepte en ernst bevat die we ook in andere vormen van de komedie (comedy) aantreffen”(…) de komedie kan, door zijn distantie, zijn licht-maken, omgaan met verschrikkingen op een wijze die buiten het bereik van de tragedie ligt – of kan er tenminste mee omgaan in een eeuw waarin de tragedie niet beschikbaar is”.
Om al deze redenen, zegt hij,”is het erg moeilijk te weten wat licht is en wat – noch ‘serieus’ noch ‘ernstig’ noch enig ander ander woord voldoet hier als tegenovergestelde, omdat, zoals quarks, lichtheid overal aanwezig is en daardoor onmogelijk te isoleren.
En toch weet iedereen op een persoonlijk niveau, en voorbij elk compromis, wat light is en wat niet (…).
In het pogen zulk onderscheid te maken, maken we de oude fout het light verse onbeduidend te maken door het niet serieus te nemen.
En toch – en toch - mensen zullen zulk onderscheid maken en ikzelf zal het doen.
Laat ik even hoogdravend worden en zeggen dat we hier een voorbeeld hebben van de komische conditie, aanwezig in elk menselijk oordelen: we hebben categorieën nodig, metaforen, geloven om aan te hangen om ons gezonde verstand te bewaren; en we zullen moeten erkennen dat al die ontwerpen voorlopig zijn (…) we hebben een literaire scene nodig met uitgevers, critici en recensenten om onze dichterlijke ervaringen in te delen, ze netjes in afdelingen te plaatsen, zoals light verse, tragedie, enz. zodat we een meer samenhangend gesprek met onze vrienden kunnen voeren – en met onszelf; maar we hebben nog iets anders nodig – speciaal in Amerika, waar literaire scenes de neiging hebben snel belachelijk te worden: we hebben de spirit of lightness nodig om ons te vertellen – en ons te laten voelen- tot welke nonsens zulke bedenksels zo snel verworden.”
Nou, dat is toch wel even iets om over na te denken. In ons land is er dan ook een mooie taak voor ons weggelegd.
Tenslotte komt hij tot deze definitie: light verse is simply verse that makes you laugh.
Nu maar weer eens een gedicht om even lucht te krijgen na deze zware kost. De stille verbijstering die in de zaal hangt geeft me mooi de gelegenheid nog een vrijverslightverse te debiteren (uit de verzamelbundel Light Years ’87):
The Red-Handled Hatchet
dinner depends
upon
the red-handled
hatchet
wedged in the chopping
block
beside nervous
chickens
Light verse, wat is dat eigenlijk? Slot
Goed, het is wel duidelijk dat in de Engelstalige wereld de term light verse een diffuus begrip is dat ons als bakkersmeel door de vingers glipt.
Ook uit de keuze van de gedichten in de bloemlezingen blijkt dat het zeker niet een sterk omlijnd idee over poëzie omvat dat van toepassing is op een afgebakend groepje dat zich volgens strenge regels met versvormen bezig houdt en het is veel meer een paraplu waaronder verschillende subgenres schuilgaan als de parodie, de pastiche, het sarcastische vers, het nonsensvers (dat nemen alle bloemlezers zonder tegenzin op) het komische vers, de spelers met taal en versvormen, kortom alle min of meer humoristisch bedoelde verzenmakers.
Ik zou er best nog een nieuwe definitie tegenaan willen gooien, al was het maar om over te bekvechten: ‘light verse is alle toegankelijke poëzie die niet de pretentie heeft Poëzie te zijn’.
Dan komen we vanzelf terecht bij mensen met gevoel voor humor.
En binnen die groep vind je natuurlijk subgroepjes die bij elkaar gaan klitten vanwege gedeelde voorkeuren. Een liefde voor rijm, metrum en woordgrappen is algemeen herkenbaar;de middenstand rijmt lustig in korte, prikkelende reclameboodschappen en de limerick wiert ook telig, evenals het sinterklaasfeestrijm en wie dat afwijst heeft het over kwaliteit, niet over definitie.
De straatrap bloeit, allemaal lieden die met de Nederlandse (straat)taal spelen en daarbij rijm en ritme gebruiken.
De nonsenspoëten zijn nu minder in zwang dan vroeger, maar niet zo lang geleden verscheen bij de light verse-uitgeverij Liverse nog een hommage aan Buddingh’ met nieuwe gorgelrijmen en niemand protesteerde dat dat geen light verse was, immers verbannen als nonsenspoëzie, een apart genre.
De momenteel meest gezichtsbepalende groep klitters houdt zich bezig met het spelen met de taal en de uitdaging oude en nieuwe en liefst ingewikkelde versvormen tot stand te brengen en dit product in volmaakte vorm te tonen, waarbij de opmerking van John Hollander geldt dat dit gebeurt om de lezer te laten delen in het plezier dat de maker had in zijn vakmanschap.
Ons land is rijk gezegend met dit slag volk, waartoe ik ook mijzelf reken en je komt ze nog al eens op ons forum tegen.
Bij deze vormen reken ik ook het vrije vers, simpel omdat dat ook een vorm is, wat zelfs langzaam tot de makers hiervan doordringt, dat aan zijn eigen bepaalde eisen moet voldoen.
Dat er zo’n bandjir aan rotzooi op dit terrein over ons heenspoelt is geen argument: dan heb je het weer over kwaliteit, (precies zoals het sinterklaasgerijmel geen argument tegen light verse vormt), niet over definitie.
Dat die belangrijkste groep lightversedichters zich niet snel aan dit genre waagt komt eerder omdat ze de uitdaging missen van de creatieve constructie die ze bij ingewikkelde vormen vinden.
Maar iemand als Nico Dijkshoorn reken ik luchthartig tot de lightversedichters, als hij zich zo nodig poëet wil noemen en geen korteverhalenschrijver. En als zodanig trad hij onlangs trouwens nog op met een groepje lightversedichters.
Ik haal Cees van der Pluijm nog maar eens aan die de grenzen niet absoluut noemt
Het Vrije Vers wil onder deze paraplu van light verse een podium bieden aan al die subgenres, waarbij het selectiecriterium vernuftig, speels, creatief taalgebruik is.
De kwaliteitsbeoordeling wordt mede bepaald door de conventie van het subgenre.
Iemand die beweert een sonnet geschreven te hebben zal aan de eisen van het sonnet moeten voldoen.
Als bijvoorbeeld de volta ontbreekt is het een veertienregelig gedicht en geen sonnet, zo simpel is dat.
Als iemand geen rijm gebruikt of metrum en een eigen vorm kiest, prima, maar hij zal beoordeeld worden op de selectiecriteria en op het forum. Als hij kiest voor rijmloos, maar niet eens merkt dat hij daarbij toch storend halfrijm of klankrijm gebruikt zal hij daarop aangesproken worden, waarbij woorden als ‘geklungel’ te verwachten zijn.
Maar hoe zit het dan met de serieuze vormvaste poëzie? Ik heb zelf die ballade van Anton van Duinkerken met de mijne vergeleken en gezegd dat die van hem niet bij light verse gerekend wordt, door niemand. Jawel, maar als hij hem nú geschreven had zou dat wel gebeurd zijn en dat heeft te maken met de vooroordelen in de poëziewereld.
We zijn zo vrij ons van die vooroordelen niets aan te trekken en verlenen ook dat soort werk graag onderdak, wij zijn niet zo kinderachtig om iemand over het hek te gooien die niet precies binnen de definitie valt.
Wie via Google bij ons binnentreedt ziet dan ook boven de poort staan: ‘Portaalpagina voor gebonden poëzie, light verse, nonsenspoëzie, humorpoëzie en plezierdichten’.
Ik zie nu een heleboel vingers en ik weet wat jullie willen zeggen: ‘Hier staat light verse toch óók als aparte categorie naast nonsenspoëzie en zo? Dat is toch in strijd met je hele betoog dat dat allemaal onder de paraplu van light verse valt en je doet dan toch hetzelfde?
Zeker, maar wie zegt dat ik consequent ben?
En what about hiphop?
Hier een voorbeeld van een anonieme rapper, die zich Samenzwering noemt, van een hiphopforum geplukt, een van vele voorbeelden:
Ooit zat ik op een hobbelpaard en was ik indiaan
en werd mijn achterbuurt een bos zodra ik er doorheen sloop
Mijn hoofdtooi was een stuk papier, mijn boog was een banaan
En vriend noch vijand zag me gaan als ik van steen naar steen kroop
Dan maakte ik een brandweerwagen van mijn nieuwe fiets
en bluste met onzichtbaar water niet-bestaande branden
Ik vloog naar Pluto op een kleed, in alles zat wel iets
Het sufste ding wordt waardevol in creatieve handen
Toen kwam er plotseling een dag waarop ik niet meer speelde,
en trapte tegen dat wat eens mijn speelgoed was geweest
Een dag waarop ik me niet meer vermaakte, maar verveelde
Hoe meer mijn lichaam groeide, des te kleiner werd mijn geest
Nu hang ik op de bank en tel de vlekjes op de muren
en vraag me af wat er in al die jaren is gebeurd
Wanneer ik van een kind verwerd tot één van die figuren
die net als ieder ander bang binnen de lijntjes kleurt
Waar is de jongen die als kapitein de grootste zee
met slechts een mattenklopper en zijn bed bevaren kon?
Soms, als ik in de spiegel staar, dan vaar ik met hem mee,
dat joch dat niet bevreesd was
als de nieuwe dag begon..