Piet Paaltjens
 
Zij heette Kee. Hij schreef zich Frits.
Zij zag wat scheel. Hij liep mank.
Een englenpaar. Maar zij erg bits,
En hij verschriklijk aan de drank.
 
Zo woonden ze in een lekke schuit,
Als twee marmotjes in hun hol.
Geregeld schold zij hem de huid
En dronk hij zich met bitter vol.
 
De tijd vliegt snel, vooral wanneer
De liefde 's levens zuur verzoet.
Hun koopren bruiloft kwam dus, eer
Het minnend paar het had vermoed.
 
In zijn verrassing leegde hij
Reeds 's morgens vroeg zijn tweede fles;
En van weeromstuit raasde zij
In ééns wel voor een week of zes.
 
Doch ziet! - Terwijl de teedre bruid
Haar eedle bruidegom en heer
Nog streelde, zonk opeens de schuit
Tot op de boom der stadsgracht neer.
 
Het water stroomde 't roefje in
En vulde in nog geen ommezien
Frits' lege fles, zijn gemalin
En ook hemzelve bovendien.
 
Toen taald' hij naar geen drinken meer,
En Keetje hield voorgoed de mond.
Dat was voor de allereerste keer
In hun gelukkig echtverbond.
 
Piet Paaltjens (Francois Haverschmidt)
14.2.1835 – 19.1.1894
Uit:  Nagelaten snikken,  De Arbeiderspers 1961
 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Verdwenen weelde



Een kaler aarde, boom- en waterloos, bestaat er niet.
Gelijk de leegte die in nevels voor mijn ogen hangt
en mijn verharde hart beroert dat mateloos verlangt
naar wilde weidebloemen, het bepluimde oeverriet.

Dat keienpaadje naar de witte woning aan het spoor
-waar wilde wingerd zich had vastgebeten rond de eik-
is weggevaagd. Er komt een multiculti woonerfwijk
te bouwen op het liefste dat ik uit het oog verloor.