Mijn bladerloze schaduw mijdt het water
En speurt de witte angst van eeuwen later
Ik wend mij af en doof mijn vale lichten
Ik heb een rein geweten zonder plichten
Mijn weemoed maakt de koele vlinder wakker
Van mij, getooide zelf, een dorre akker
Ik zie mijn grijze droefheid aan de kim
Die daar zo heilloos zit, o naakte schim
Aan wie'k mijn zachte treurnis zeg, in stromen
Als dauw die druppelt van de trage bomen
Zo druppelt in dit hart tezeer gehavend
Een droeve snik die glinstert in de avond
O, zie, hoe klaar en koel mijn schamelheid
In 't land van regen tot een bad bereid
Voor wie nu wezenloos voor zich uitstaart, klik hier voor een volledig begrip.