Bewaar me voor de helderheid der dingen
Het schone hemd, de reidans en de zon
Twee regels waarmee Komrij ooit begon
Die zeker ook met Tilburg samenhingen
Want iemand met twee doodgewone kijkers
En met een alledaagse doorsnee neus
Herkent en ruikt van ver die kruikenzeikers
Maar om me aan een hekeldicht te wagen
Dat vind ik hier een te basale keus
En bovendien valt elders meer te klagen
De moeder aller steden in ’t onfrisse
De schuilplaats voor de allergrootste kneus
Heet zonder twijfel, slik, zucht: Spijkenisse
Zucht, Spijkenisse, bewaar me voor de hel!