Ik leg mijn vinger op zijn dik
Behaarde bovenlip en schrik
Hoezeer we lijken op elkaar
Alsof ik in een spiegel staar
Ik monster ogen, voorhoofd, haar
Vertrouwd en toch een beetje raar
Zijn in zichzelf gekeerde blik
Die man, mijn opa, dat ben ik
Ik leg mijn vinger op zijn dik
Behaarde bovenlip en schrik
Hoezeer we lijken op elkaar
Alsof ik in een spiegel staar
Ik monster ogen, voorhoofd, haar
Vertrouwd en toch een beetje raar
Zijn in zichzelf gekeerde blik
Die man, mijn opa, dat ben ik
Ljouwert
Bij het binden van de riemen
Gaat de oostenwind al striemen.
Snits
Neuzen, oren vriezen af
Want een oostenwind is straf.
Drylts
Onder ijselijk gekrijs
Zakt een schaatsploeg door het ijs.
Sleat
Dat is boffen: na een krak
Weer een schaatser in een wak!
Starum
Prachtig, zo’n Elfstedentocht
Maar dat Bearenburch is bocht.
Hylpen
Hoor, mijn kachel loeit en snort
En mijn kater spint en knort.
Warkum
Ik verveel mij geen moment
En die Bearenburch, die went.
Boalsert
Wel gaat men er, hik! van hikken.
Knieën kraken, enkels zwikken.
Harns
Zonder Tocht worden met reden
Deze steden strikt gemeden.
Frjentsjer
Daarom kent men in die plaatsen
Hollanders alleen op schaatsen
Dokkum
Bezig, met oranje mutsen
’t Fryske gea te verprutsen.
Ljouwert
Maar wie wint met vele uren?
Juist, dat is W.A. van Buren.