Heden ga ik u verhalen
Uit de oude volksannalen
Die ik eerder duizend malen
Aan het volk heb voorgedragen
Kom gezellig samenklitten
Ga er maar eens goed voor zitten
Want van even lekker pitten
Komt het niet meer deze dagen
Om uw zinnen te verzetten
Volgen honderden coupletten
En wie toont niet op te letten
Krijgt geen stokslag, maar stokslagen:
1” Bisimillahi kutubu
yina la Mola Wahhabu
Arrahḥamani eribu
na Arraḥimu ukyowa.
2 Ḥimidi ndakwe Dayyani
Mukaafu Mwenye šani
na Muḥammadi Amini
jitahidi kusallia.
3 Kḥumuhimidi Jabbari
ndilo jawabu hiari
na kusallia Baširi
ni jawabu afudaa. “
Enzovoort tot numero 1150
Even iets rechtzetten, want in Spanje zei ik dat de utendi/utenzi een versvorm is die eigenlijk gewoon een jezel is zonder mudanza. Ga me nou #$%#@! niet vertellen dat je niet meer wat dat betekent want ik doe dit niet voor niks en in die rothitte ben ik buitengewoon kortaangebonden. Afijn, hier blijkt dus dat die informatie, die ik van een Engelse deskundige had, wel ongeveer klopt, maar utendi - of utenzi, dat is me nog steeds een raadse l- betekent gewoon epos.
De versbouw in Swahili kent 9 hoofdvormen en munt uit in uitgebalanceerdheid en het epos bestaat inderdaad uit vierstrofige aaab cccb dddb enz. rijmen.
Aangezien het belangrijkste epos De strijd van Mohammed tegen de christenen, 1150 strofen telt, vraag je je af of ze dan ook 1150 b-rijmen hebben, dat haalt Jaap Bakker's Rijmwoordenboek nooit.
Het oudste handschrift van dit epos stamt uit 1728 en het is in veel dialecten bekend.
Het ritme kent als enig voorschrift dat de voorlaatste lettergreep beklemtoond is, wat in het Nederlands vrouwelijk rijm veronderstelt. De dichter kan de lettergrepen (8) zo rangschikken als hij wil en zijn eigen ritme volgen. Dit alles vertelde mij de heer Knappert, die hier veldonderzoek doet. Leergierig vraag ik hem naar bijzonderheden over het Swahili.
Hij neemt een slokje van zijn kwast en legt uit dat in de woordstructuur van het Swahili nooit twee beklemtoonde lettergrepen op elkaar volgen. Ook valt de klemtoon bij de woorden op de voorlaatste lettergreep, de penultima, legt hij bereidwillig uit.
Ik krijg het opeens nog warmer en vraag hoe dit te rijmen valt met die vrijheid en of zo niet automatisch trocheeën ontstaan. En hoe zit dat met die duizend rijmwoorden op de laatste regel?
Enthousiast zegt de geleerde dat door een aantal traditionele regels de dichter in staat gesteld wordt met een grotere variatie van rijmschema’s te werken, waardoor tevens meer afwisseling in de klanken wordt gebracht en een volmaakt evenwicht ontstaat tussen gelijkheid en variatie.
Niettemin heeft het hele epos de klankgreep a aan het einde van iedere strofe, die lang aangehouden wordt en zo als rijm gehoord wordt.
Ik krijg het nu ontzettend warm en doe een poging dit te begrijpen, met helaas als resultaat dat een handgemeen ontstaat tussen mij en de geleerde, jullie horen nog van mij als ik de boete betaald heb en mijn vrijheid herkregen.
I
Voor Roodkapje
Je moeder is een manke toverkol
Je vader een mismaakt kozakkenpaard
Je oma is ook niet echt fijnbesnaard
Dat beest waarmee je aanklooit is hondsdol
Je rode mantel schijnt ontzettend door
Je huppelt door de bossen als een snol
En in die lievemeisjesdubbelrol
Schenk jij je lijf aan elke carnivoor
Zo breng je heel het sprookjesbos op hol
En tussen alle ranzigheden door
Spendeer je je verdiensten bij de waard
O, werd jij toch maar spoedig doodverklaard
Dan kwam de boel hier eindelijk tot rust
En werd ik weer eens door een prins gekust
Sneeuwwitje
II
Voor Sneeuwwitje
Zeg luister trut, je ligt maar in je kist
Koud en passief: geen hond merkt het verschil
Het is niet gek dat je niet wordt gemist
Rigide doos, je weet niet wat je wil
De mannen hier willen een echte griet
Geen wijf dat mekkert over standsverschil
Ik zal je zeggen, schat (bezeer je niet):
Ook sprookjesprinsen moeten soms van bil
Met jou het bed in duiken is een straf
Daarom vluchtten die dwergen naar hun mijn
Ze werden blijkbaar liever zwart dan wit
O, Koninklijk blok ijs, ik zeg je dit:
Je mag dan wel de allerschoonste zijn
Ik schop mijn boze wolf er nog van af
Gesprek tussen Mr. Drs. L.C. Brinkman en Drs. P ter opening van Bulkboek’s dag van de Literatuur Den Haag, 1 maart 1989 (tekst van Drs. P)
B Wie schrijft, die blijft
P Wie leest, die is geweest
B Geweest? Hoezo geweest? Wat wil dat zeggen?
Voor mij klinkt dat bijzonder negatief
P Als ik het dan even uit mag leggen
Verlos ik u wel van dat ongerief
Gesteld, dat men lectuur in handen heeft –
Bijvoorbeeld een roman of een gedicht---
Wel, wat gebeurt er dan?
B dat men beleeft
Wat die lectuur te melden heeft, allicht
P Dat heeft u zeer scherpzinnig opgemerkt
Het blijkt dat u zich ophoudt met cultuur
B Jawel, maar daartoe blijft het niet beperkt
De volksgezondheid geeft me rust noch duur
En verder nog…
P Kortom, u heeft het druk
Maar nu terzake weer. De mens die leest
Kan dan en later spreken van geluk
Die is in zijn lectuur op reis geweest
En kent een wereld die een ander mist
Ik kan het ook nog anders formuleren
Die is als ’t ware geestelijk toerist
En heeft iets voor, dat mag men wel beweren
Die is geweest waar velen nimmer komen
Vandaar: wie leest…
B Ja goed, gesnapt, accoord
Maar waarom niet een ander rijm genomen?
Bijvoorbeeld geest, een indrukwekkend woord
Wie leest, verrijkt de geest, hoe lijkt u dat?
P Hier horen wij nu eens een spreker die…
B Wie leest die is geen beest, ik noem maar wat
P Talent heeft, en gevoel voor poëzie
B Wie leest, is onbevreesd zou ook wel kunnen
Wie leest, geniet het meest is lang niet gek
P Ik zou u graag een uurtje spreektijd gunnen
Maar drie minuten staan voor dit gesprek
B Men leest ook in Uitgeest en Avereest
Waardoor men van zwaarmoedigheid geneest
P Er eindigt veel, dat geef ik toe op –eest
B En wie een studie niet voltooit, die sjeest
P Nu is er welgenoeg geznuwpeesd
B Dus hier begint het literaire feest
De klachten van een zwaar verzuurde maag,
Wat hersentjes die lusteloos verweken,
Een ingewikkeld drankhoofd met de vraag
Of er misschien wat glas is blijven steken
En adem waar je schimmels op kunt kweken.
Ik weet niet wat het is hoor, deze keer
Maar als ik hierop druk dan doet het zeer:
Een darmkoliek, een steenpuist of een zweer?
Een zwerm van ongemakken en gebreken
Komt klagend op het spreekuur neergestreken.
De huisarts krijgt bij aanblik van die plaag
Van ingebeelde zieken en half bleken
Behoefte aan een moker en een zaag
De dood is hem vandaag weer veel te traag.
‘Als ik een trechter douw in de flink afgeragde kut
Van Miep de Slettenbak en giet een flink verzuurde prut
Van karnemelk en stijfselpap in die publieke vrouw
Dan krijgt die hoer een hoerenkind dat sprekend lijkt op jou’
‘Zo kan die dan tenminste nog fier bogen op een ouder
Terwijl jij werd geboren toen de steenpuist op de schouder
Van Rik het wrattenzwijn, na een volrijping van drie weken
Door Rita met de Rouwnagels eens flink werd uitgeknepen’
Met die cultuurschok wil het maar niet lukken. Nou hebben we Ethiopië met hun kerkmuziek verlaten en de hele oostkust van Afrika blijkt dan wel Swahili te spreken in talloze vormen, maar de versvormen lijken bekend. Kunst, met die kolonisatoren die hun Arabische, Portugese en Engelse stempels drukten op de poëzie die daarvoor enkel mondeling werd doorgegeven.
Eén Afrikaans genre drukte echter terug: het scheldgedicht. De gewoonte elkaar in het publiek op rijm te beledigen als wedstrijd vond ingang in het westen. Jonge Afro-Amerikanen (om het woord nikkers te vermijden) kennen het ‘playing the dozens’ ('Yo mama’s so ugly') , waarbij beledigingen op rijm uitgewisseld worden tot iemand opgeeft, dat volgens Ron Padgett in zijn Handbook of Poetic Forms afstamt van deze scheldpoëzie.
Het oudste bekende voorbeeld is anoniem:
Je lijkt op
Een oude tandeloze man
Die een olifantshuid wil eten,
of een vrouw zonder kont
die op een harde kruk zit.
Je lijkt ook op een stomkop
die bij de jacht een antilope laat ontsnappen
terwijl hij weet dat zijn vader ziek thuis ligt
Dat is grappig, want terwijl we hier door de sloppenwijken van Nairobi sjokken in de hitte blijken de lijmsnuivende straatjongeren hier een eigen straattaal te hebben ontwikkeld, sheng genoemd, een mix van Engels, ethnische talen en Swahili.
Dat Engels gebruiken ze voor de toeristen; om wat bij te verdienen zingen ze ook en het ‘Country Road’ en ‘Marina’ van Rocco Granata is niet van de lucht. Vreemd; dat hoor je in Thailand ook van straatgroepen. Wisselen straatgroepen internationaal één boekje uit met teksten?
Maar onder elkaar zingen zingen ze hun eigen liederen, die vol improvisatie steken.
Echte word battles. Elkaar beledigen in liedjesteksten, al improviserend en op rijm, dat is een sport hier. En niet onder deze jeugd als een uit het westen geïmporteerd fenomeen.
Sarah Hillewaert, een Belgische taalonderzoekster die we in een café tegenkomen als we onze dorst willen lessen na een vermoeiende dag in de hete zon vertelt: “ Ik heb opnames van oude mensen die elkaar op straat toezingen en de ander voortdurend beledigen, heel grappig. Wat wij uit de hiphop kennen, zit al eeuwen in de taalcultuur van Lamu.”
"East is East and West is West and never the twain shall meet?"
Schei toch uit.
Vandaag is het de Dag van de Lach, een gelegenheid die Inge Boulonois aangreep om een pictokwatrijn te maken van dichters van Het Vrije vers.
Virusvrij te downloaden en geschikt om op A4 af te drukken voor wie uitgekeken is op de poster boven het bed van de Olympische zwemkampioen Mark Spitz uit 1972.
Even hier klikken: http://members.multiweb.nl/boulhart/hvv/pictokwatrijn.doc
Ze is niet jarig, maar ze viert hem blij
De dertigste april! Toch is gebleken
Dat Beatrix dat heel goed heeft bekeken
Want ik heb nu op mijn verjaardag vrij
Nooit vroeg ze me per telefoon te spreken
Of stuurde ze een mooi cadeau naar mij
Zelfs een verjaardagskaart was er niet bij
Maar toch kan zij bij mij een potje breken
Want rond die dag toont zij haar majesteit
Als zij haar beste burgers allerwegen
Met fraaie decoraties onderscheidt
Was dat in vroeger tijd een lintjesregen
Nu voert zij daarin restrictief beleid:
Terecht heb ik zo'n lintje niet gekregen!
Klooster
Geruisloos kom ik aan, zie hoe ik waardig schrijd
Met afgemeten pas, in wollig, bruin habijt
De wereld is ver weg, een wereld die ik mijd
Een wereld vol van zorg en geestelijke strijd
Waarvan ik, God zij dank, hierbinnen ben bevrijd
Hier heerst een kalme rust, geen afgunst en geen nijd
Ik kniel devoot terneer, ik bid en boet en wijd
Mijn tijd aan God de Heer; de mij gegeven tijd
Die hier afwezig lijkt en nutteloos verglijdt
Daar zijn we dan. Afrika. Reusachtig continent met vast een hoop poëzie. Eerst door de woestijn sjokken om de Arabische poëzie te vermijden, daar hebben we niets aan door het onmogelijk in onze taal toe te passen metrum. En het in onze taal onmogelijke monorijm. Al kennen we natuurlijk allemaal het afwijkende Perzisch kwatrijn.
Omdat de gidsen onbetrouwbaar blijken, het zal wel weer eens niet, zitten we tot mijn verrassing opeens in Ethiopië, een flink eind uit de route.
Maar dat komt wel goed uit, want dan is de cultuurschok minder groot.
Ethiopië is christelijk en bij een christelijke kerk hoort kerkgezang.
De mawaddes is een oude Ethiopische liturgische vorm en bekend, want door de roomse kerk in Europa overgenomen, en wordt meestal gezongen na de vespers bij het eerste hanengekraai en voor de metten. In Ethiopië is hij echter ook doorgedrongen tot de seculiere wereld. Dat is de wereldse wereld.
Maar denk eraan; ook als seculiere vorm is een zekere verhevenheid van de inhoud een vereiste, geen profaniteiten dus!
Prima vorm voor de beginnende doe-het-zelver
9 regels, allemaal alexandrijnen (zesjambig, met een caesuur in het midden) en monorijm, dus aaaaaaaaa.
Simpel en maar goed ook, want wat is het hier warm.
De Held van Labbertong IV
Remko Koplamp
Ondanks zijn plek tussen de artistiekelingen
Van Labbertong liep Remko weer in het gareel
Hetgeen te danken was aan financieel gestreel
Vanuit de plaatselijke zakelijke kringen
‘Een eerste plaats is weliswaar nog niet reëel’
Meldde de sportrubriek in de lokale krant
‘Het uitzicht echter op promotie is riant,
Support dus onze jongens in het blauw en geel’
‘En hoeveel centjes hebben jullie nu in kas?’
Gekscheerde “Rem”, ‘hoe gaat het nu met jullie lening?’
Er kwam geen antwoord, wel een brief waarin hij las:
‘Als één van de talenten van uw generatie
Hierbij een invitatiebrief, op instigatie
Van de Oranje-scout, voor een selektietraining’
(wordt vervolgd)
Eindelijk was het dan zover: Drs. P Compilé Complé, het complete muzikale oeuvre van Drs. P op cd, werd gepresenteerd in de Kleine Komedie in Amsterdam met een grootse ode.
De crème de la crème van het Nederlandse light verse was hierbij aanwezig, maar behalve onze voltallige redactie waren nog veel meer mensen komen opdraven, zodat de zaal goed gevuld was en niet alleen met geroezemoes.
Met samensteller Vic van de Reijt als opperspreekstalmeester vertolkten een keur van vaderlandse artiesten het werk van de doctorandus: Maarten van Roozendaal, Dave von Raven (The Kik), Bob Fosko, Mieke Stemerdink , Gerard Cox, Jan Rot (met een fantastische Troika), Marjan Luif, Jeroen van Merwijk (prima Commensaal), Roos Reebergen (Roosbeef; bewerkstelligde iets wat onmogelijk leek, de Gezusters Karamazov vertolken zonder dat je de versie van Drs. P in gedachten hoorde), Don Quishocking (geweldig Mexico), Herman Finkers, Wilma Bakker, Sef, Jan de Smet & Fay Lovsky, Kees Torn, Erik van Muiswinkel, Lucky Fonz III, Faberyayo (De Jeugd van Tegenwoordig, maar ook een prima evangelist), Pierre van Duijl, Mylou Frencken en Gé Reinders.
Dit allemaal begeleid door een band: Jan Robijns (piano) Bart de Ruiter (bas) Jac Bico (gitaar) Léon Klaasse (drums) en Gert Wantenaar (accordeon).
Het gebodene was zonder meer het aanhoren waard, mede omdat de bejubelde zanger ook een verdienstelijk componist is, al raakten sommige vertolkers dusdanig van slag bij de aanblik van de priemende blik van de Meester in de zaal dat een woord of regel vergeten werd, wat het vergevingsgezinde publiek ze gaarne vergaf.
Kosten noch gepluimte waren gespaard door de vertolksters van de meer hoerige versjes van de sybaritische bard en Don Quishocking ging tot het uiterste met een heuse sombrero; jammer was wel dat de mannelijke leden van dit gezelschap gewoon door de tekst van de zangeres heenpraatten, waardoor die moeilijk te verstaan was.
Een beetje meer collegialiteit had ze gesierd.
Ook viel op dat Roos Reesbergen duidelijk een ladder in haar kous had, wat de aandacht ernstig afleidde en Kees Torn had zijn schoenen niet gepoetst. De afkeurende blik van de doctorandus, die dit detail niet ontgaan was, maakte dat Torn snel zijn nummer afraffelde en maakte dat hij wegkwam.
Over Jan Rot kunnen we kort zijn; die is veel te lang.
Tijdens het nummer ‘Knolraap en lof, schorseneren en prei’ zagen we de dichter Jan Kal woedend de zaal uit benen, die dit vermoedelijk als spotten opvatte.
Dat een Limburger het lied Oost-Groningen ten gehore bracht lijkt ons erger en reden tot segregationistische gevoelens in deze provincie.
Maar afgezien van deze betreurenswaardigheden was het een zeer geslaagde avond, zelfs voor de talloze vijanden van Drs. P, die al jaren verbeten op zijn val loeren en deze avond eindelijk hun hartewens in vervulling zagen gaan.
Er ging even een kreet van ontzetting door de zaal, maar de doctorandus krabbelde overeind met de onsterfelijke woorden (of liever; onsterfelijk met de woorden): ‘Dramatischer kan het niet” (Op de website van VN ‘De “Republiek der Letteren' citeert Tim de Gier hem met “Dramatischer wordt het niet”, die had ongetwijfeld Tommy Cooper in gedachten, maar we moeten het niet mooier maken dan het toch al is).
Hierna hield hij een gloedvol dankwoord, waarin hij betoogde dat de mensen die gekomen waren in de veronderstelling dat het vast wel afwisselend en lollig zou worden, niet alleen niet teleurgesteld waren in die verwachting, maar een openbaring hadden meegemaakt. Dat de avond in elk geval aan hém welbesteed was, was duidelijk
Ook had hij een opinie over zijn liedjes van veertig tot zestig jaar oud, een opinie die tot stand was gekomen tijdens de voorstelling en die hij nu verkondigde.
Het was, kunnen we wel verklappen, een weloverwogen opinie.
Hij stak deze opinie gelukkig niet onder stoelen of banken en dat was voor de aanwezigen wel prettig, want die konden nu ook kennis nemen van deze opinie en wij denken dat iedereen die zich tot de aanwezigen mocht rekenen deze opinie niet alleen vernomen heeft, maar in zijn hart bewaard heeft en nu nog koestert als een juiste opinie.
Wij zelf hadden die opinie al jaren.
Morgen is het zover: dan wordt in De Kleine Komedie in Amsterdam om 20.15 uur het complete verzamekde werk van Drs. P in 8 cd's met een boek gepresenteerd, begeleid door een keur van artiesten die zich door hem laten inspireren.
Als inleiding hier een krantenartikel uit 1985, en bespreking van Weelde en feestgedruis van Hans Warren, waarin alles gezegd wordt wat er van valt te zeggen.
Weelde en feestgedruis
Zeeuwse courant, 10 mei 1985 - LETTERKUNDIGE KRONIEK, Hans Warren
Nog altijd zijn er onder poëzieliefhebbers aanhangers van de gedachte dat alleen ernstige gedichten belangwekkende gedichten kunnen zijn, dat alleen dichters die zwaar op de hand zijn belangrijke dichters kunnen zijn. Een aantal Nederlandse poëten verkeert in dezelfde waan. Met eindeloze toewijding en bezinning jagen ze het scheppen van dat ene meesterwerk na - maar of dat ooit zal lukken? Bij hen is de dichtkunst een gewijd gebied waaruit spot en satire moeten worden geweerd. Het ziet er naar uit dat deze dichters de laatste jaren hun overheersende positie aan het verliezen zijn. Bij sommige dichters is de betrekkelijkheid van de poëzie gethematiseerd. Ironie werd bijna tot een grondhouding. Steeds meer auteurs wijdden zich aan het 'light verse'. Typerend is de veranderde houding tegenover de dichtkunst uit de negentiende eeuw. Tussen de serieuze en de vrolijke poëzie liep toen nog geen scherpe scheidslijn. Om de grapjes uit die oude poëzie, die in de tijd dat de lichte dichtkunst buiten de literatuur werd geplaatst als banaliteiten af werden gedaan, mogen en kunnen we nu weer lachen. Even typerend is de gewijzigde houding tegenover dichters met een instelling als J. C. Bloem, Jan van Nijlen, A. Roland Holst, om van de minder getalenteerde geestverwanten te zwijgen. Zij zijn dichters die vonden dat in officiële poëzie een grapje niet mag. Hoogstens bij de borrel schoten ze wel eens uit de plooi. Maar het opslaan van hun bundels is voor menige lezer van nu die er geen anachronistische smaak op na houdt dan ook zoiets als het wroeten in stofnesten geworden. Het werk van hun lichtzinniger generatiegenoot Jac van Hattum is aanmerkelijk beter verteerbaar gebleven. Ook in de gedichten van de meeste Vijftigers is de loden ernst troef. En zie, terwijl zij de poëzie trachtten te monopoliseren kwam in een obscure marge van de literatuur het light verse op, en tot bloei zelfs. Het is in die periode dat Annie M. G. Schmidt, Kees Stip en Daan Zonderland zich aandienden. Er verschenen toen ook bloemlezingen met veelzeggende titels als De speelse muze en De lichte muze. Het officiële literatendom negeerde de vrolijke dichtkunst. Wanneer iets de lezer amuseert kan het toch geen kunst zijn, zo redeneerde men. Een pretentieus prulgedicht werd boven een onpretentieus meesterstukje gesteld.
Ik ben vandaag uw conducteur
Excuus voor het gestoot
Gebonk, gehobbel en gescheur
Het spoor verkeert in nood
Ik ben dan wel geen ingenieur
Het spoor gaat mij wel aan
De kwaliteit stelt me teleur
Wat is dit toch voor baan?
Ik plofte bijna door de deur
Op Nick en Simons schoot
Mijn knie heeft nu een vreemde kleur
Iets tussen blauw en rood
Dat past wel in 't interieur
Maar ik kan amper staan
Mijn werkplek kost me mijn humeur
Wat is dit toch voor baan?
Misschien vindt u wel dat ik zeur
Maak ik het veel te groot
Hebt u geen zin in mijn getreur
Maar ik verdien mijn brood
Dit is hoe ik mijn centen beur
Het lachen is me wel vergaan
Ik word nog liever buschauffeur
Wat is dit toch voor baan?
Mijn klaagzang eindigt in mineur
Dat kunt u gadeslaan:
Dit wordt nog eens mijn dood
Wat is dit toch voor baan!